Er is sprake van SOLK / ALK als iemand lichamelijke klachten heeft die langer dan enkele weken duren en waarbij na adequaat medisch onderzoek geen somatische (lichamelijke) aandoening wordt gevonden die de klacht voldoende verklaart. Het kan ook gaan om klachten waar wel een lichamelijke aandoening aan ten grondslag ligt, maar waarbij de klachten ernstiger of langduriger zijn of het functioneren sterker beperkt is dan op grond van de aandoening verwacht mag worden.
SOLK / ALK omvat een breed palet van klachten: pijnklachten, maar ook lichamelijke functiestoornissen zoals evenwichtsstoornis, energiegebrek, krachtverlies of wazig zien, of afwijkende waarneming zoals oorsuizen, piepen, tintelingen of een doof gevoel. Vaak komen daar gaandeweg klachten van spanning, concentratie- en geheugenverlies, slaapproblemen, angst of depressie bij.
Mensen ervaren bijna dagelijks allerlei signalen in hun lichaam die zij, afhankelijk van de hinder of ongerustheid die de signalen opleveren, als klachten duiden. Voor een deel van deze klachten bestaan eenvoudige fysiologische verklaringen, zoals hartkloppingen bij iemand die opgejaagd is, voor een ander deel is een onderliggend pathofysiologisch mechanisme waarschijnlijk.
Voor een groot deel van de klachten vinden artsen echter geen bevredigende verklaring. Bij deze laatste categorie is het de vraag hoe ver men moet gaan bij het uitsluiten van een lichamelijke oorzaak voor de klachten. In principe kan elke klacht – of het nu gaat om duizeligheid, buikpijn of kniepijn – berusten op een fysiologisch of een pathofysiologisch proces, maar het kan ook onderdeel zijn van het brede palet van de SOLK / ALK. Een eenvoudig diagnostisch algoritme is dan ook niet op te stellen. Lichamelijke klachten kunnen ook uiting zijn van een depressie of angststoornis, waarbij nogal eens de lichamelijke klachten op de voorgrond staan.
Bij 50-75% van de mensen met SOLK / ALK in een eerstelijnspopulatie (huisarts) nemen de klachten af in de loop van het eerste jaar tot vijftien maanden. Bij 10-30% nemen de klachten echter toe in de tijd. De kans dat uiteindelijk een organisch ziektebeeld de als SOLK geduide klachten blijkt te kunnen verklaren, is alleen onderzocht voor conversieverschijnselen en voor de diagnose prikkelbaredarmsyndroom (PDS). Bij PDS is die kans uitermate klein, bij conversie varieert de kans van 0-12%.
Er is weinig onderzoek verricht naar de voorspellende waarde van psychosociale factoren bij de diagnostiek van SOLK / ALK. Voor zover onderzoek daarnaar is verricht, blijkt er geen eenduidige conclusie te trekken over de voorspellende waarde van levensomstandigheden en negatieve live events als seksueel misbruik voor het bestaan van SOLK / ALK. Er is weinig onderzoek gerapporteerd naar de invloed van de arts-patiëntrelatie op de prognose van patiënten met SOLK / ALK. Als patiënten de arts-patiëntrelatie positief waarderen neemt de kans toe dat ze minder klachten ervaren, een grotere mate van welbevinden hebben en zich beter aan het voorgestelde beleid houden.
Factoren die een mogelijk aangrijpingspunt vormen voor preventie zijn: chronische stress (zowel psychisch als fysiek), trauma, angst en depressie, gebrek aan sociale steun, irrëele cognities, ongerustheid en een passieve copingstijl.
Vier soorten preventieve maatregelen worden onderscheiden, te weten universele preventie (preventie gericht op de algemene bevolking, met als doel de prevalentie van risicofactoren in de bevolking te verlagen), selectieve preventie (gericht op risicogroepen die nog geen klachten hebben), geïndiceerde preventie (hierbij gaat het om het voorkómen van verergering bij mensen die al klachten hebben. In ons geval gaat het om het voorkómen dat beginnende SOLK / ALK zich verder kan ontwikkelen tot somatoforme stoornissen met langdurig beloop en functiebeperkingen. Geïndiceerde preventie wordt meestal via de gezondheidszorg aangeboden, individueel of in kleine groepen) en terugvalpreventie.
Wanneer patiënten worden verwezen naar Melius Klinieken wordt men beoordeeld door een multidisciplinair team, bestaande uit een pijnconsulent, fysio/manueel therapeut, ergotherapeut, GZ-psycholoog, Anesthesioloog-pijnspecialist en Revalidatiearts; zo nodig wordt hieraan een psychiater of/en een psychotherapeut toegevoegd. Het kan zijn dat aanvullend onderzoek nodig is, waaronder bloedonderzoek, röntgenfoto of MRI. Het volgende stappenplan wordt gehanteerd: